Deze zomer trokken we met ons gehuurde kampeerbusje naar een machtig mooi Waddeneiland, Terschelling. Wat een prachtplek!
Al tijdens de twee uur durende overtocht spotten we een massa zeehonden op de zandplaten in de verte. Eén ervan zwom zelfs vlak naast onze overzetboot. En toen moest onze vakantie nog beginnen…
Het fijnste aan de eilanden vind ik de rust. Gewoon, de fysieke rust van de zee en de wind, maar ook de rust in je hoofd. ’s Avonds vertrekt de laatste veerboot van de dag – en dat is dat. Dan kan je niet meer van het eiland af en er komt ook niemand meer bij. Simpel. Klaar.
Niet dat we van het eiland af wilden, trouwens. ’s Avonds, als de kroost in bed lag, maakten Sven of ik afwisselend nog een fietstochtje over het eiland en dan viel je meteen de leegte op. Veertig kilometer strand, zeventig kilometer fietspaden op een eiland van zo’n 86 m2 ‘groot… Onvergelijkbaar.
We kampeerden met de VW-bus op de (nogal grote) camping van Staatsbosbeheer, waar de boswachter ons ’s ochtends persoonlijk kwam begroeten. I love Nederlanders. 🙂 Van daaruit fietsten we waarheen we maar wilden. Ideaal voor beginnende fietsertjes.
Op een ochtend scheepten we in voor wat het grootste avontuur van de vakantie bleek: een tocht om zeehonden te gaan spotten en -dat bleek nog het leukste van al- garnalen op te vissen en alles wat daarbij mee in het vissersnet kwam te zitten. (No worries, voor educatieve doeleinden only, alles werd nadien netjes weer in zee gekieperd.)
Het begon zonnig. Maar kijk op de foto hierboven: de regenbui was niet veraf. Nét op het moment dat we bij de zeehonden kwamen, natuurlijk, boehoe!
Schuilen in de kajuit dan maar en vanachter het raampje je mond laten openvallen.
Hoe cool is dat! En het werd nog cooler. De netten werden uitgehangen.
Even de vangst checken…
De uitleg kregen we van zo’n ruige, sappige zeebonk. Héérlijk! De kinderen (en wij) vonden het fantastisch om zo veel zeeleven van dichtbij te kunnen zien en zelfs voorzichtig te mogen vastpakken. Garnalen, krabben, pladijsjes, zeesterren, kwallen…
Drie keer raden wie de (niet-netelende) zeepaddenstoel in haar handen kreeg geduwd…
Spanning en sensatie! De meisjes spreken er nu nog van. Maar er is veel meer waardoor Terschelling zo onder je vel kruipt.
Desolate landschappen.
Veenbessen, overal waar je kijkt. (En aan de twee jongerencampings ook ontblote bovenlijven en bakken bier, overal waar je kijkt – te grappig wel.)
Fijne strandpaviljoentjes, café’s en een zalig (hoewel ook enigszins bizar) Wrakkenmuseum, waar je jezelf zo een echte strandjutter waant. En dan al die verhalen over de walvisvaarders. Fascinerend!
En dan is er de zee. Overal en altijd de zee. We hebben ons eens een hele middag beziggehouden met minuscule heremietkreeftjes vangen. We vonden ook zeesterren, zomaar in de branding.
Na een kleine week was het voorbij -véél te kort- en voeren we twee uur terug naar het vasteland. Goed voor de mentale overgang, want het deed echt zeer om te moeten vertrekken, bij ons alle vier.
Oh ja, de meisjes en ik hielden deze zomer een tekendagboek bij en kijk, op cruciale momenten was er altijd wel iemand die het bovenhaalde en het gevoel probeerde vast te houden in een tekening.
De vlag van Terschelling vat het ook zo’n beetje samen:
Rood zijn de wolken
Blauw is de lucht
Groen is het gras
Geel zijn de halmen
Wit is het zand
Dit zijn de kleuren van het Terschellingerland
Dahaag, prachtig eiland.
3 reacties op “Hoe wij ons hart verloren op Terschelling”